Email: info@asianraisins.nl
Personen zoals Jan Pieterszoon Coen, die verantwoordelijk waren voor massamoorden, worden nog steeds geëerd in straatnamen. Om hier iets aan te doen, organiseerde Asian Raisins op 17 augustus 2024, tijdens de Indonesische Onafhankelijkheidsdag, een stickeractie waarin twaalf Indonesische nationale helden werden uitgelicht. De campagne heeft als doel een statement te maken tegen de verheerlijking van het kolonialisme.
Hoewel Indonesië al bijna 80 jaar onafhankelijk is, wordt in Nederland het kolonialisme nog altijd verheerlijkt. Dit zie je bijvoorbeeld terug in straatnamen of namen van tunnels. Nederlandse kolonisten en massamoordenaars hebben zo nog steeds een plek in het Nederlandse straatbeeld. Zo werd de Coentunnel in Amsterdam vernoemd naar Jan Pieterszoon Coen, de man die verantwoordelijk was voor de genocide op de Bandanese bevolking. Maar dat niet alleen, ook voor locaties die worden vernoemd naar plekken in Indonesië worden nog steeds de koloniale spelling en namen gebruikt, zoals de Indische buurt in Amsterdam. Hieruit blijkt geen respect en erkenning van de geschiedenis van Indonesië. Het wordt dus tijd om Indonesië te erkennen als onafhankelijke en gelijkwaardige staat, waarbij we Indonesische helden een plek in het straatbeeld van Nederland geven.
Daarom hebben we op 17 augustus 2024 twaalf Nationale helden van Indonesië belicht door middel van een stickercampagne tijdens het gratis evenement Viering Onafhankelijkheidsdag Indonesië in de Tolhuistuin in Amsterdam. Het was die dag mogelijk om deze stickers gratis op te halen bij de stand van Asian Raisins en daarmee actie te voeren tegen koloniale verheerlijking. De campagne werd een groot succes. Uit hun complimenten bleek dat veel mensen onder de indruk waren. Hoewel ze de meeste helden nog niet kenden, voelden ze zich door de stickers gemotiveerd om zelf meer onderzoek te doen.
Nationale Held van Indonesië is de hoogste titel die in Indonesië kan worden toegekend. De Indonesische regering kent deze titel postuum toe aan individuen voor hun heldhaftige acties—daadwerkelijke daden die voor altijd herinnerd worden en tot voorbeeld dienen—of buitengewone prestaties die de belangen van de staat en het volk op unieke wijze bevorderd hebben. Jaarlijks worden rond de Nationale Heldendag op 10 november de nieuwe helden bekendgemaakt.
In 2023 telde Indonesië 206 Nationale Helden, 190 mannen en 16 vrouwen. Ze komen uit alle delen van de Indonesische archipel, van Atjeh in het westen tot Papua in het oosten. Verder hebben ze diverse etnische achtergronden, waaronder inheemsen, Arabieren, Chinezen, Indiase en Euraziaten. Onder hen bevinden zich premiers, ministers, politici, edellieden, soldaten, guerrillastrijders, religieuze figuren, intellectuelen, journalisten en onderwijzers.
Een groot aantal Nationale Helden kreeg de titel voor hun rol in het streven naar de Indonesische onafhankelijkheid. Daarnaast zijn er velen van hen die streden tegen de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) of andere Europese koloniale grootmachten. Verder hebben sommigen op hun eigen wijze bijgedragen aan het ontwikkelen van de Indonesische maatschappij, bijvoorbeeld door hun contributie aan wetenschap, onderwijs of cultuur.
Veel van deze helden kampten met tragedie tijdens hun leven. Raden Adjeng Kartini, Raden Dewi Sartika en Generaal Raden Sudirman leden aan ernstige gezondheidsproblemen. Cut Nyak Dhien, Kapitein Pattimura en Martha Christina Tiahahu werden verraden door vertrouwelingen uit hun eigen kring. Tan Malaka werd in grove willekeur vermoord door medestrijders die eigenlijk zijn bondgenoten hadden moeten zijn. Alleen Haji Agus Salim, Ruhana Kuddus, Nyai Ahmad Dahlan, Nyai Ageng Serang en Evy Putiray lijken een relatief rustig leven te hebben geleid. Maar elk van hen heeft een belangrijke prestatie geleverd die bijdraagt aan de onafhankelijkheid van Indonesië. Daarom heeft Asian Raisins deze Nationale Helden uitgekozen om te belichten in onze stickercampagne.
Kartini werd geboren in een adellijke familie van Java. Ze besefte dat vrouwen een cruciale rol speelden in het proces om de levens van het Indonesische volk te verbeteren. Onderwijs was belangrijk voor meisjes om zichzelf te ontwikkelen en om zich voor te bereiden op het moederschap. Daarom opende Kartini een eigen school voor meisjes aan wie ze zelf les gaf. Ze ontwikkelde een onderwijsplan met dezelfde academische instructies als voor jongens, maar dat daarnaast ook hygiëne, eerste hulp en geldbeheer omvatte. Ze maakte zich vooral zorgen over het gebrek aan medische zorg, met name voor Indonesische vrouwen. Verder verzette ze zich tegen de traditionele afzondering van tienermeisjes, gearrangeerde huwelijken en polygamie en vond ze dat vrouwen vrij moesten zijn om zelf beslissingen te nemen. Ook karaktervorming maakte deel uit van haar onderwijsplan vanwege wat zij als bedrog en hypocrisie van de Europese kolonisators beschouwde. Na haar vroege dood in het kraambed werd haar werk voortgezet door drie van haar zussen.
Dhien werd geboren op Atjeh. Haar ouders waren van adel en haar vader diende als militair officer. Toen de Nederlanders de oorlog begonnen tegen Atjeh, kwamen zowel haar vader als haar eerste echtgenoot om tijdens het aanvoeren van de Atjehse strijdkrachten. Na hun dood zwoer Dhien wraak op de Nederlanders en nam het bevel over de troepen van haar overleden echtgenoot over. Enige tijd later vroeg Umar, de leider van de Atjehse guerrillastrijders, haar ten huwelijk. Hoewel ze hem aanvankelijk afwees, accepteerde ze zijn aanzoek toen hij haar voorwaarde dat zij na hun huwelijk deel mocht blijven nemen aan de strijd, toestond. Op het slagveld vocht ze met een rencong, de traditionele dolk van de Atjehse krijgers. Umar en Dhien kregen een dochter en vochten 19 jaar lang samen tegen de Nederlanders. Uiteindelijk stierf ook Umar in de oorlog, waarna Dhien de leiding van de Atjehse guerrillastrijders overnam. Ze weigerde zich over te geven aan het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL), maar zes jaar later werd ze gevangengenomen. In gevangenschap stierf ze door ouderdom. Haar dochter Cut Gambang wist echter te ontsnappen en zette de strijd tegen de Nederlanders voort.
Dewi Sartika werd geboren in een Sundanese familie. Hoewel haar ouders van adel waren, verzetten zij zich tegen de Nederlandse koloniale bezetter. Nadat zij veroordeeld werden tot gevangenisstraf, groeide Dewi op bij haar oom. Als kind deed ze zich na school vaak voor als lerares terwijl ze met haar vriendjes speelde. Toen haar vader stierf, bleef ze samen met haar vijf broers en zussen bij hun oom wonen. Onder zijn hoede werd ze onderwezen in de Sundanese cultuur. Haar kennis van de Westerse cultuur werd aan haar doorgegeven door de echtgenote van een Nederlandse ambtenaar. Ze volgde een opleiding tot onderwijzeres en stichtte de eerste school voor meisjes in Indonesië. Meisjes leerden er lezen, schrijven, rekenen, godsdienstonderwijs en allerlei vaardigheden. In de daaropvolgende jaren werden nog acht andere scholen opgericht. Uiteindelijk werd dit aantal uitgebreid tot één school per stad en district. Tijdens de Japanse bezetting kwam haar scholennetwerk echter onder zware financiële en materiële druk te staan. Enige jaren na haar dood als gevolg van ziekte werd een stichting opgericht om haar werk voort te zetten.
Martha was de dochter van het Molukse dorpshoofd Kapitein Paulus Tiahahu. Haar vader was een bondgenoot van Pattimura, de leider van de opstand tegen de Nederlandse bezetting van de Molukken. Aanvankelijk had haar vader haar verboden om mee te gaan naar de bijeenkomst met Pattimura, maar ze liet zich niet tegenhouden. Uiteindelijk mocht ze, met toestemming van Pattimura, haar vader vergezellen als ‘wapendraagster’. Zodoende nam ze deel aan verschillende veldslagen. Tijdens de gevechten zou ze stenen naar de Nederlandse troepen hebben gegooid als haar soldaten geen munitie meer hadden, terwijl andere verhalen beweren dat ze een speer kon hanteren. Ook moedigde ze andere vrouwen aan om hun mannen in de strijd tegen de Nederlanders te vergezellen. Uiteindelijk werd ze gevangen genomen en tot slaaf gemaakt. Onderweg naar Java werd ze echter ziek aan boord van het schip. Ze weigerde medicijnen en voedsel tot zich te nemen en stierf tijdens de overtocht op de Bandazee.
Sudirman was de zoon van Javaanse ouders van eenvoudige afkomst, maar werd geadopteerd door zijn adellijke oom en ontving de titel raden. Hij werkte als onderwijzer en schoolhoofd toen de Japanse bezetting begon. Een paar jaar later sloot hij zich echter aan bij een paramilitaire organisatie die door de Japanners was opgericht. Als commandant raakte hij betrokken bij een mislukte opstand tegen de Japanners, die hem interneerden. Nadat Indonesië de onafhankelijkheid uitriep, overzag hij de Japanse overgave. Toen Britse en Nederlandse troepen probeerden de koloniale orde opnieuw te vestigen, ging Sudirman over tot aanval. Zijn militaire successen tegen de Europese kolonisators maakten hem zeer populair onder de Indonesische bevolking. Uiteindelijk werd hij verkozen tot opperbevelhebber van het Indonesische leger. Net als veel republikeinse strijdkrachten steunde hij de politieke coalitie van Tan Malaka. Maandenlang voerde hij een guerrillastrijd tegen de Nederlandse bezetter. Hij stierf als gevolg van ziekte, een maand nadat de Nederlanders eindelijk de Indonesische onafhankelijkheid erkenden.
Thomas Matulessy werd geboren in een Protestants-Christelijke Molukse familie. Zijn grootvader droeg de adellijke titel pattimura, die Thomas aannam als nom de guerre. Na het eerdere eeuwenlange Nederlandse wanbeleid werd de Britse overname van de Molukken door het Molukse volk als positief ervaren, inclusief Pattimura die als sergeant-majoor in het Britse leger diende. Na zes jaar werden de Molukken echter teruggegeven aan de Nederlanders. Hoewel christelijke Molukkers gewild waren als soldaten bij het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL), stuitte de Nederlandse herbezetting op Molukse weerstand. Pattimura en zijn kameraden, onder wie Martha Tiahahu, kwamen in opstand. Zijn leiderschap raakte niet alleen zijn eigen volk maar ook de volkeren van Sulawesi, Java en Bali, waar hij veel steun genoot en op bondgenoten kon rekenen. Helaas werd hij verraden door een van zijn eigen mensen en ter dood veroordeeld door de Nederlanders. Ondanks zijn moedige opstand ontstond de mythe van de eeuwenlange Molukse loyaliteit aan Nederland.
Ibrahim Gelar Datuk Sutan Malaka werd in Sumatra geboren als Sutan Ibrahim. Als de zoon van een adellijke moeder kreeg hij de titel Datuk Tan Malaka. Zijn studie in Nederland maakte hem bekend met Westerse filosofie en het communistische gedachtengoed. Na zijn terugkeer naar Indonesië werkte hij als onderwijzer en journalist. Hij was ook politiek actief en sloot zich aan bij de Sarekat Islam en de Communistische Partij van Indonesië (PKI). Hij richtte een nieuwe school op, de Sekolah Sarekat Islam (later Sekolah Tan Malaka), als tegenhanger van het Nederlandse koloniale onderwijs. Hij raakte echter verwikkeld in de onderlinge machtsstrijd tussen meerdere Indonesische politieke facties. Uiteindelijk brak hij met de PKI en richtte een politieke coalitie op die veel steun vond onder de republikeinse strijdkrachten, waaronder Generaal Sudirman. President Sukarno wees Tan Malaka aan als opvolger, mochten hem en vicepresident Mohammad Hatta iets overkomen. In de chaos werd Tan Malaka echter gevangengenomen en zonder proces geëxecuteerd door een andere factie.
Masyhudul Haq werd geboren in een vooraanstaande Sumatraanse familie. Zijn naam betekent ‘verdediger van de waarheid’, maar hij kreeg al vroeg in zijn jeugd de bijnaam Agus. Hoewel hij een briljante student was, lukte het niet om een studiebeurs in Nederland te krijgen. Ook het aanbod van Kartini om haar studiebeurs aan hem af te staan mislukte. Haq ging als vertaler en notarisassistent aan de slag en werkte later voor een Nederlands consulaat in Saudi-Arabië. Na zijn terugkeer naar Indonesië richtte hij de Hollandsch-Inlandsche School (HIS) op. Daarna werkte hij als journalist en redacteur. Hij werd een prominente leider bij de Sarekat Islam en stond bekend om zijn scherpe humor en debatvaardigheden. Als een islamitische hervormer verschilde hij van mening met Tan Malaka die een linkse, radicalere koers volgde. Zijn loopbaan stond voornamelijk in het teken van diplomatie. Nadat hij zich uit de politiek terugtrok, bleef hij tot zijn dood actief als schrijver, journalist en docent.
Siti Ruhana werd geboren in een vooraanstaande Sumatraanse familie, net als haar neef Agus Salim. Ze leerde lezen en schrijven van haar vader en kreeg een traditionele opvoeding in huishoudelijke vaardigheden, waaronder het maken van kant. Om de discriminatie van vrouwen te bestrijden, richtte ze een eigen nijverheidsschool op. Een paar jaar na haar huwelijk met Abdul Kuddus stichtte ze een nieuwe, beter georganiseerde nijverheidsschool. Amai Setia onderwees ambachten en vaardigheden die verder gingen dan de gebruikelijke huishoudelijke vaardigheden zoals het smeden van zilver, het studeren van de Javaanse, Arabische en Latijnse talen, en het beheren van een huishouden. Het was de enige ambachtelijke producent die voldeed aan de internationale inkoopnormen. Maar Ruhana hield niet op bij het ambachtelijk onderwijs van vrouwen. Ze richtte een krant voor vrouwen op en werd zelf hoofdredacteur. Daarmee werd ze de eerste vrouwelijke journaliste van Indonesië. Na haar dood bleef Amai Setia voortbestaan als platform voor ambachtslieden die specialiseren in zilver- en borduurwerk in Koto Gadang.
Siti Walidah werd geboren als de dochter van een Javaanse islamitische geleerde van adellijke afkomst. Na haar huwelijk met haar neef Ahmad Dahlan, de oprichter van de reformistische Muhammadiyah beweging, werd ze bekend als Nyai (vrouw van) Ahmad Dahlan. Ze begon haar eigen gebedsgroep, Sopo Tresno, en na enkele jaren ontpopte deze zich tot de vrouwengroep Aisyiyah die een paar jaar later een formele tak van de Muhammadiyah werd. Siti Walidah richtte scholen en slaapzalen voor meisjes op, evenals alfabetiserings- en islamitische onderwijsprogramma’s voor vrouwen. Ook predikte ze tegen gedwongen huwelijken. Na de dood van haar man bleef ze actief binnen de Muhammadiyah en Aisyiyah en werd ze de eerste vrouwelijke voorzitter van het Muhammadiyah Congres. Tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog runde ze gaarkeukens voor soldaten en promootte ze militaire dienst onder haar voormalige studenten. Ze nam ook deel aan discussies over de oorlog met Generaal Sudirman en President Sukarno. Helaas stierf ze voordat Indonesië zich kon bevrijden van de Nederlandse bezetting.
Raden Ajeng Retno Kursiah Edi was de dochter van Prins Ronggo Seda Jajar, de heerser van Serang. De Nederlanders vielen haar vader aan omdat hij troepen had, wat in strijd was met het Verdrag van Giyanti. Dit verdrag was het resultaat van de Derde Javaanse Successieoorlog toen de koning van Mataram en zijn bondgenoten een Chinese opstand tegen de Nederlanders hadden gesteund. Na de dood van haar vader verving Retno Kursiah Edi hem als legeraanvoerder en werd ze bekend als Nyai (dochter van) Ageng Serang. Ze nam deel aan militaire trainingen en oorlogstactieken samen met de mannelijke soldaten en gebruikte een speer op het slagveld. Volgens eigen overtuiging moest ze klaar zijn om te vechten tegen de kolonisators zolang die aanwezig bleven. Later, op 73-jarige leeftijd, werd ze de militaire adviseur van Prins Diponegoro. Haar bekendste strategie was het gebruik van lumbu (groene tarobladeren) die door haar troepen aan palen werden bevestigd als vermomming. Na drie jaar liet ze het vechten over aan haar schoonzoon.
Evy Putiray was de dochter van een voor de wet aan Europeanen gelijkgestelde vader van Molukse afkomst en kreeg een streng christelijke, strikt Nederlandstalige opvoeding. Later maakte ze gebruik van haar recht als kind van een ambtenaar op een enkele reis naar Nederland. Hier sloot ze zich aan bij de Perhimpunan Indonesia (PI), een antikapitalistische, antifascistische en antikoloniale studentenvereniging, waar ze snel Indonesisch leerde. De PI werd verboden tijdens de Duitse bezetting en ging ondergronds met als dekmantel de Indonesische Christen Jongeren (ICJ), waarvan Evy secretaris was. Samen met Marangin Sianturi van Sumatra organiseerde ze illegale bijeenkomsten voor niet-ICJ-leden, nazi-vluchtelingen, moslims en Nederlandse studenten. Meteen na de bevrijding publiceerde de PI een manifest dat opriep tot de onafhankelijkheid van Indonesië. Tijdens een politieke massabetoging vroeg Evy: “Volk van Nederland, zijt gij bereid het zelfbeschikkingsrecht van het volk van Indonesië voor honderd procent te erkennen?” Het volmondige “Ja!” van de aanwezigen weerklonk tot in Den Haag. Desondanks bleek het niet genoeg om de Nederlandse militaire agressie tegen te houden. Samen met honderden andere PI-leden keerde Evy terug naar Indonesië waar ze met Sianturi trouwde en een gezin begon.
Campagneconcept: Rui Jun
Grafisch ontwerp: Rui Jun
Tekst: Lisa
Illustraties: Maaike & Willemijn
There’s no content to show here yet.
Comments are closed