Deel Een

De historische achtergrond van de Chinezen in Nederlands-Indië

De eerste Chinese nederzettingen in Indonesië dateren terug tot de 2de eeuw na Christus. [2] De Indonesische acceptatie van hun Chinese landgenoten kwam tot uiting in het woord “peranakan”. [3] Deze term duidt een “afstammeling van [een] oosterling en [een] inlandse” [4] aan en kan vertaald worden als “kind van het land” [32]. Men gebruikte deze term eerst voor Chinese moslims en daarna voor alle Chinezen die meerdere generaties lang in Indonesië woonden. [6] Chinese mannen die in latere tijden naar Indonesië kwamen, hadden de voorkeur om met de reeds aanwezige peranakan vrouwen te trouwen [7] en de “nakomelingen van Chinese immigranten assimileerden zich bijna automatisch aan deze peranakan samenleving.” [6] De Chinezen vormden dus een goed geïntegreerde bevolkingsgroep die weinig aanleiding gaf tot spanningen bij de Indonesiërs. Ze deelden dezelfde geloofsovertuiging, namen de lokale taal en cultuur over en schroomden niet om huwelijken met de Indonesiërs aan te gaan. Verder namen ze een sociaaleconomische positie in die de Indonesiërs als agrariërs niet zelf wilden noch konden vervullen, en hadden ze een belangrijke brugfunctie bij de integratie van nieuwe Chinese immigranten. Op deze manier leefden de Chinezen al eeuwenlang in Indonesië voordat de eerste Nederlanders daar aankwamen.

In 1596 bereikten de eerste Nederlandse schepen de kust van Bantam. [8] Aangezien deze plaats één van de belangrijkste handelscentra in Indonesië was, woonde hier al een groot aantal Chinezen in ‘de meest prachtigste huizen’ en onder hun eigen jurisdictie, die de Nederlanders beide benijdden. [2][8][9] De Nederlanders besloten om de Chinezen, die de eeuwenoude handelsconnecties met Java in handen hadden, als tussenpersoon op te laten treden in de Nederlandse handel met de Indonesiërs.

In 1609 stichtte de VOC de stad Batavia. Volgens de Statuten van Batavia uit 1642 golden de wetten van de VOC voor alle inwoners van de stad en het omliggende gebied. [10] Voor de Chinezen werd echter een uitzondering gemaakt: men bepaalde dat zij zich aan hun eigen gebruiken en gewoonten zouden houden. [2] Hoewel de Chinezen als enige en tevens grootste bevolkingsgroep in Batavia hoofdelijke belasting betaalden, genoten ze zodanig veel privileges dat de Nederlandse vrijburgers protest aantekenden bij de Staten-Generaal terug in Nederland. [5] Op het gebied van het civiele recht gold het Nederlandse recht echter wel voor Chinezen: ze waren verboden om met moslims “van anderen landaard” of christenen te trouwen. [10]

In 1736 moesten de kapitein-Chinezen alle Chinezen zonder permissiebriefje op een lijst zetten voor deportatie naar China. De kapitein-Chinezen knoeiden echter met permissiebriefjes en namenlijsten terwijl de nieuwe Chinese immigranten registratie ontdoken door voor aankomst in Batavia op een ander eiland aan wal te gaan. Zodoende kwamen er duizenden Chinezen aan op Java die geen werk konden vinden en de omliggende gebieden buiten de stad onveilig maakten. Hoewel de maatregelen van de VOC dus niet effectief bleken te zijn, gaven ze haar ambtenaren echter wel de kans om de Chinezen af te persen waardoor “Chineezen binnen en buiten de stad zonder onderscheid werden opgevat, dat hun huizen beroofd en hunne vrouwen en kinderen mishandeld werden.” De heersende onrust in Batavia leidde tot grote verwarring en onzekerheid bij de Chinese bevolking die verbitterd waren over de misdragingen van de Nederlandse ambtenaren. [2][8]

In 1740 bereikten de spanningen tussen de Nederlanders en de Chinezen in Batavia hun hoogtepunt. De Nederlanders besloten om de Chinezen te deporteren naar Ceylon om daar als kaneelschillers te gaan werken. Onder de Chinezen verspreidde zich echter het gerucht dat deze opgepakte Chinezen in werkelijkheid op zee overboord zouden worden gegooid om een verdrinkingsdood te sterven. [5][10][11] De Chinezen op het platteland stuurden een brief naar Batavia waarin ze de oorlog verklaarden aan de Nederlanders:

“in een stad [Batavia] waar zo weinig Nederlanders en zo veel Chinezen leven, en waar de Nederlanders desondanks de Chinezen zo hardvochtig durven te behandelen en hen zo onrechtvaardig durven te onderdrukken dat het niet langer getolereerd kan worden. De Chinese natie is gedwongen om zich te verenigen en met alle macht de oorlog te verklaren aan de Nederlanders.” (Opkomst IX: lvii) [5]

Op 8 oktober verschenen groepen Chinezen gewapend rond Batavia en vielen de stad enkele malen aan. De verdediging hield echter met gemak stand en uiteindelijk trokken de Chinezen zich de volgende ochtend terug. De Nederlanders waren laaiend. Zij verdachten de Chinese inwoners van Batavia van samenspanning met de Chinese rebellen op het platteland. In de volgende dagen roeiden zij de gehele Chinese bevolking van Batavia uit, al verbaasde men zich erover “dat deze menschen zich zoo zonder verzet lieten afslachten”. Ze plunderden en roofden Chinese huizen leeg en staken deze in brand. Rond vijfhonderd Chinezen die al voor oktober in de gevangenis zaten en in de boeien waren geslagen, werden door hun bewakers afgemaakt. Een cipier vroeg aan zijn meerdere of de Peranakan Chinezen ook gedood moesten worden en kreeg als antwoord: “heb ik uw niet gesegt dat al wat Chinees was vermoord moest worden, ja de parnakan Chineesen ook”. Verder werden in het Chinese ziekenhuis rond de vijftig Chinezen, onder wie ook vrouwen, kinderen en ouderen, vermoord. Naar schatting stierven tienduizend tot twaalf duizend Chinezen. [8][17]

De beschikbare cijfers uit 1743 laten zien dat weinig Chinezen zich weer in Batavia gingen vestigen maar degenen die dat deden, droegen een belangrijk deel bij tot het economische herstel van de stad. [8] Voorheen woonden de Chinezen verspreid in Batavia maar na de Chinezenmoord, werden ze gewantrouwd door de Nederlanders. Ze moesten zich voortaan in bepaalde aangewezen wijken in de stad vestigen en mochten zich niet meer vrij over het land bewegen. [10]

In de daaropvolgende jaren breidden de Chinese rebellen buiten Batavia zich verder uit over Java en vormden een bedreiging voor de andere vestigingen van de VOC. [10] De Chinezenmoord in Batavia gaf de adel van Mataram de aanleiding om zich samen met de Chinese rebellen tegen de VOC en Batavia te keren. De VOC verenigde op haar beurt haar krachten met de vorst van West-Madoera. De derde Javaanse successieoorlog barstte los in 1746 en zou tot 1751 duren. [9] In deze periode keerden de Indonesische bondgenoten van de VOC zich tegen de Chinese gemeenschappen in hun eigen steden en dorpen en vervolgden en vermoorden honderden Chinezen. [8]

Uiteindelijk wonnen de vorst van West-Madoera en de VOC de strijd; overigens had de VOC ook in de vorige twee Javaanse successieoorlogen de heerser op de troon gebracht en wist ze zo haar macht steeds verder uit te breidden. [9] Op Java bleef echter veel verzet tegen de nieuwe keizer Mas Grendie bestaan bij zowel de adel als de bevolking. Verschillende partijen gebruikten de Chinese rebellen om in opstand te komen maar bij vredesonderhandelingen met de VOC gaven zij steevast de Chinezen de schuld. Op haar beurt schoof de VOC ook de schuld van de opstanden af op de Chinezen om een open conflict met de Javanen te vermijden. Mas Grendie liet de VOC zelfs weten dat als men de Chinezen wilde uitroeien, hij bereid was om te helpen. “Alle partijen gebruikten de Chineezen dus als dekmantel.” [8]

De bovenstaande geschiedenis laat zien dat vanaf 1642 de Chinezen in Nederlands-Indië werden onderworpen aan een kastenstelsel dat was gebaseerd op racisme en discriminatie, en dat andere restricties en privileges toekende aan verschillende bevolkingsgroepen, afhankelijk van hun positie binnen de koloniale hiërarchie. Daarnaast werd de gewoonte ontwikkeld door zowel de Nederlanders als de Indonesiërs om de Chinezen als zondebok te gebruiken voor hun eigen interne conflicten. Tenslotte werden het wijkenstelsel en het passenstelsel ingevoerd om de aanwezigheid en de bewegingsvrijheid van de Chinezen onder de Nederlandse controle te houden. Het koloniale beleid van de VOC was dus een bepalende factor in de segregatie van de Chinezen in Nederlands-Indië met alle gevolgen van dien.