Geschreven door Josin Hu, tweede generatie Chinees en president van de Association of British and Chinese University Students (ABACUS) van de University of Bristol. Met een sterk probleemoplossend vermogen en brede interesse wil hij awareness creëren voor racisme tegen mensen met een Aziatisch uiterlijk of origine. Als columnist en hoofdredacteur wil hij nieuwe onderwerpen aankaarten en problemen aan de kaak stellen.
Geschreven door Alex Xian Zhao. Alex is afgestudeerd Sinoloog. In zijn vrije tijd leest hij over Aziatische geschiedenis en leert hij nieuwe talen. Hij is ook levenslang vechtsporter en een voorstander voor het behoud van traditionele cultuur. Als Nederlands-Chinese Moslim probeert hij een brug te vormen tussen culturen door kennis te verspreiden.
Of het nou gaat om de wet, literatuur, of cabaret, er zijn grenzen en limieten in wat we kunnen zeggen. Vrijheid van meningsuiting is niet absoluut en spotten is niet zo onschuldig als je zou denken. Ondanks de vrijheid om jezelf te uiten zoals je wilt, moet je jezelf afvragen of je het verantwoord gebruikt.
Carnaval is het feest van de spot. Het is een gelegenheid waarbij mensen zich vermommen, uitbundig feesten en de sociale orde voor enkele dagen op zijn kop zetten. Het is dan ook niet verrassend dat carnavalskrakers zich verdrinken in de satire. De draak steken, mensen belachelijk maken en beschimpen zijn goed te verwachten van alle hits. Toch is het de vraag of een carnavalslied zoals “Voorkomen is beter dan Chinezen” een vrijbrief heeft om te spotten.
Hiervoor kijken we eerst naar de wet. Aan de ene kant wordt spotten beschermd door de vrijheid van meningsuiting: één van de fundamentele rechten in Nederland. Dit recht is opgenomen in de Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Artikel 7 van de Grondwet stelt namelijk dat “niemand voorafgaand verlof nodig heeft om … gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.” Artistieke vrijheid is een groot goed, zoals het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) ook erkent.
“Een ieder heeft het recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen.”
Artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
Aan de andere kant wordt in hetzelfde Europees verdrag de vrijheid van meningsuiting “onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen en sancties …” Dit is noodzakelijk in een democratische samenleving om de goede naam of rechten van anderen te beschermen. Ondanks dat iedere inmenging van het recht van expressie van de artiest met bijzondere zorg dient te worden beoordeeld, lezen we in het verdrag dat vrijheid van meningsuiting niet onaantastbaar is en onverantwoord gebruik niet wordt toegelaten.
De artistieke discussie rondom spot ofwel satire erkent tevens dat satire schade kan aanrichten. Ondanks dat satire een slecht afgebakend begrip is, zien we veelal twee kenmerken terugkomen: indirectheid en aanval [1]. Literaire theoreticus Ellen Leyburn benoemt als kenmerken bijvoorbeeld: ‘judgement’ (veroordeling) en ‘indirection’ (vaagheid), terwijl theoreticus Frances Russell satire kenmerkt als ‘humorous criticism’ (geestige kritiek) [1]. Satire is in zijn kern een indirecte aanval die humor gebruikt om kritiek te vermommen.
Het is dit aanvallende karakter dat vooral van toepassing is binnen onze discussie. De Romeinse dichters Horatius en Juvenalis – grondleggers binnen dit genre – bespreken hierbij de toon en rol van de satiricus [2]. Horatius beschrijft iemand die “bezorgd is om de dwaasheid, welke hij overal ziet, maar bewogen wordt tot lachen in plaats van woede.” [2] In Juvenalis zien we “een oprecht persoon” maar “zijn hart [is] gevuld met woede en frustratie” vanwege “de corruptie van zijn tijd” [2]. Deze satirici drijven niet de spot voor niks: zij zien grote misstanden en bewapenen zichzelf niet met woede of somberheid maar met humor.
Humor als wapen zien we terug in de discussie rondom punching up en punching down. Het betreft het feit dat traditioneel gezien komedie “wordt gebruikt tegen degenen met macht en degene die hun macht misbruiken”, punching up dus. George Carlin benoemt in hetzelfde interview hoe punching down komedie juist jonge, witte mannen – die zich bedreigd voelen – aantrekt. Dit is de groep die smult van grappen die ten koste gaan van groepen die al benadeeld zijn.
Het gebruik van punching down komedie is naar mijn mening een manier voor bevoorrechte groepen – zoals witte, hetero-mannen – om hun macht symbolisch uit te oefenen. Het spreekt namelijk voor zich wat de machtsrelatie is tussen iemand die wordt uitgelachen en iemand die uitlacht. Ga maar na, voel jij je trots als je wordt uitgelachen? Of voel je je juist vernederd en geminacht? De kern van punching down is een situatie waarin benadeelde groepen verder worden benadeeld en bevoorrechte groepen verder worden bevoordeeld.
Al met al, van juridisch gebied tot artistiek gebruik, spotten is een aanval. Hoewel men vrijheid van meningsuiting terecht waardeert, moet men onthouden wie men bespot. Spotten kan als wapen worden gebruikt en schade aanrichten bij benadeelde groepen. Het is een manier om onrecht in onze maatschappij te bestrijden maar het kan dit ook versterken. Geldt “Voorkomen is beter dan Chinezen” als spot? Het antwoord hangt af van wie het mikpunt is en of dit terecht is. Humor is een wapen. Op wie richt jij het?
Comments are closed