Email: info@asianraisins.nl
Sophie (34) is softwareontwikkelaar met een Japanse, Chinese, Indonesische, en Nederlandse achtergrond. Haar moeder is Japans en haar vader was Chinees-Indonesisch en Nederlands. Ze groeide op in de Bijlmer in Amsterdam, samen met haar twee jaar jongere broertje en één jaar oudere zus. Haar vader overleed toen ze zeven jaar oud was, waardoor haar moeder alleen achterbleef met de zorg voor drie kinderen. Thuis spraken ze vooral een mix van Nederlands en Engels.
Mentale gezondheid is nog steeds een taboe om over te praten, ook binnen de Oost- en Zuidoost-Aziatische gemeenschappen. Veel mensen voelen een enorme druk om sterk te blijven en hun emoties voor zichzelf te houden, uit angst om hun familie teleur te stellen, gezichtsverlies te lijden of dat ze zichzelf zien als een zware last. Dit zorgt ervoor dat psychische problemen, zoals depressie en suïcidale gedachten, vaak in stilte worden verdragen.
In deze serie delen we de verhalen van mensen die suïcidale gedachten hebben (gehad), en of iemand hebben verloren door suïcide. Hun ervaringen laten zien hoe moeilijk het kan zijn om over deze gevoelens te praten en hoe dringend behoefte is aan meer openheid en begrip.
Door deze verhalen te delen, hopen we het taboe rond mentale gezondheid te kunnen doorbreken en anderen kunnen aanmoedigen om de hulp te zoeken die ze nodig hebben, zonder schaamte of angst.
“Opgroeien was ontzettend moeilijk. Op een gegeven moment had mijn moeder een seizoensbaan, dit betekende dat ze vaak lange dagen werkte. We werden vaak opgesplitst en verbleven regelmatig bij ooms en tantes. Kleding kregen we vaak van anderen en we hadden nauwelijks speelgoed. Ik kreeg bijvoorbeeld één gulden per week als ik hielp met het huishouden, dat was mijn enige ‘inkomen’ als kind. We kregen geen zakgeld of kleedgeld.
Als middelste kind voelde ik me vaak het minst gezien. Mijn zus kreeg aandacht omdat ze de oudste was en mijn broertje omdat hij de enige jongen was. We groeiden op in een religieuze omgeving met de Verenigingskerk (Unification Church). Sommige mensen zullen zeggen dat het een cult is. Mijn moeder doneerde regelmatig geld aan de kerk, terwijl we thuis financiële problemen hadden. Dat zorgde voor veel spanningen thuis.”
Voor Sophie voelt het alsof ze niet echt is opgevoed. Haar broertje, zus en zij stonden er vaak alleen voor, maar ze is van mening dat zij zich ondanks de afwezigheid van hun moeder goed hebben gedragen. Ze wisten dat ze voor zichzelf moesten zorgen; het huishouden doen, schoonmaken, boodschappen doen, koken en ze maakten hun huiswerk zonder hulp van anderen. Complimenten kregen ze zelden, ze hoorden het alleen wanneer iets niet goed ging of als ze iets verkeerd deden.
“Het voelde meer alsof we kamergenoten waren dan dat we echt een emotionele band hadden. Nu is dat anders, maar toen was het moeilijk. Mijn zus pestte me vaak omdat ze de aandacht moest delen met een ander meisje in het gezin. Ze legde de lat heel hoog voor zichzelf en dat dwong mij om hetzelfde te doen. Maar ik kreeg vooral kritiek, ook van haar. Ze las bijvoorbeeld mijn dagboek en corrigeerde het met een rode stift als ik iets fout had geschreven.
Op de middelbare school werd onze band iets beter, maar omdat mijn zus maar een jaar ouder was werden we vaak met elkaar vergeleken. Ze was socialer, sportiever en paste zich makkelijker aan haar omgeving aan, terwijl ik meer moeite had met veranderingen. Het voelde alsof ik constant in een strijd zat met mijn zus, een wedstrijd die ik altijd verloor. Je voelde welke eigenschappen als goed of slecht werden gezien. Ik had minder ‘gewenste’ eigenschappen en in een gezin waar weinig wordt gecommuniceerd moest ik zelf maar uitzoeken hoe ik hiermee omging. Ik had het gevoel dat ik alles alleen moest oplossen, want erover praten was geen optie.”
“Mijn moeder was emotioneel afstandelijk. Het tonen van emoties werd gezien als een teken van zwakte en we mochten anderen niet belasten met onze problemen. Ondanks haar ruzies met mijn vader over zijn gezondheid verborg ze haar eigen verdriet. Ik zag haar stiekem huilen, maar ze wilde nooit laten merken dat haar iets pijn deed. Dat was het enige voorbeeld dat ik had van hoe om te gaan met emoties.”
“Wanneer het mijn moeder te veel werd sloot ze ons soms op in een kamer en vertrok. Mijn zus zei dat ze naar de buren ging, maar voor mij voelde het als uren. We bonkten op de deur, smeekten om eruit te mogen. Dit gaf ons het gevoel dat we van onze enige ouder niet de ruimte kregen om emoties te uiten, fouten te maken of er samen over te praten. We uitten daarom onze emoties meer op de muren om ons heen dan naar onze moeder.
Mijn moeder had ook een kleine Japanse gemeenschap binnen de Verenigingskerk (Unification Church) waar ze vaak heen ging. Ik weet niet of ze daar ooit over haar gevoelens sprak.”
Als kind kon ik met niemand over mijn gevoelens praten. Als ik mijn frustraties uitte werd ik gestraft, zonder uitleg waarom. Dat was verwarrend voor mij omdat ik niet wist wat ik had misdaan. En als mijn zus iets verkeerd deed, dan strafte mijn moeder mij in plaats van haar.’’
“Met mijn zus heb ik nu een goede band. We kunnen openlijk over onze emoties praten. We hadden allebei dezelfde emotionele worstelingen, maar hielden die toen nog voor onszelf. Pas later beseften we hoeveel we hetzelfde dachten en dat we onbewust een hoge lat oplegden voor elkaar. Nu kunnen we juist alles met elkaar delen. Mijn broertje voelt als iemand die mij niet zou veroordelen, ik merk dat hij zichzelf sterk probeert te houden. Hij durft het minder snel te vertellen als het niet goed met hem gaat, waarschijnlijk omdat hij denkt dat hij sterk moet zijn als man in het gezin.”
“Ik ben opgegroeid met de missie van de Verenigingskerk waarbij het geloof verder wordt voorgedragen aan je nakomelingen. Als baby droeg ik religieuze kleding op foto’s. Elke zondag stonden we om drie uur ’s ochtends op, waarbij we de acht geboden (i.e. family pledge) moesten opnoemen met zingen, buigen en knielen. We gingen naar verschillende kerken om sessies bij te wonen en in de zomer hadden we kampen waar we ook moesten overnachten. Mijn gezin is nog steeds actief in de kerk. De Verenigingskerk staat voornamelijk bekend om hun jaarlijkse massahuwelijken. Het is een ritueel waar alle koppels die zijn gematched samen naar een stadion in Zuid-Korea gaan waar de ‘messias’ ze zegent. Mijn broertje en zus hebben dat ook gedaan.
Ik stapte uit de kerk toen ik 13 was, deels omdat de zomerkampen niet meer verplicht waren. Na de zomer ging je over naar een andere fase, ‘Harp’, waarbij je als tiener kon deelnemen aan internationale kerkactiviteiten. Ik heb ervoor gekozen om daar niet aan mee te doen.
Het was moeilijk om te geloven in een goedbedoelde entiteit als je zulke zware levensomstandigheden hebt. Als kind dacht ik: ‘Waarom heeft diezelfde entiteit mijn vader afgenomen en waarom word ik nog steeds gepest?’ Het leven voelde oneerlijk en dat versterkte mijn besluit om de kerk te verlaten. Ik had veel discussies met mijn moeder omdat ik duidelijkheid zocht, maar de religie gaf mij geen antwoorden.
Er was binnen de religie ook een duidelijke hiërarchie. Wij behoorden niet tot een ‘hoge’ status binnen de religie, waardoor er minder druk op ons stond en ik zonder problemen uit de kerk kon stappen. Daar had ik geluk mee, want ik kende mensen die veel meer druk voelden om langer bij de kerk te blijven.”
Ook op school had Sophie het lastig, ze werd niet geaccepteerd door haar klasgenoten en werd regelmatig gepest. “Op de middelbare school begonnen de suïcidale gedachten, ik voelde de druk om erbij te horen maar dat lukte niet. Leerkrachten waren ook strenger tegen mij.”
Toen Sophie een keer haar frustratie uitte gebeurde er iets vervelends: een klasgenoot verscheurde een tekening die ze had gemaakt. “De docent zag dit, maar greep niet in. Vervolgens kreeg ik te horen dat ik een aansteller was. Dit hoorde ik vaker en ik werd vaak als dramaqueen of juist als te stil bestempeld.” Op de middelbare school werd ze ook vaak ‘dom’ genoemd. Ze probeerde dit te compenseren door continu tienen te halen, maar zelfs dat was niet genoeg. Dan kreeg ze te horen dat ze te stil en asociaal was.
Sophie droeg graag schooluniformen in Japanse stijl of kleedde zich in een goth stijl. “Ik kreeg veel opmerkingen over mijn uiterlijk en achtergrond. Soms telde ik hoeveel opmerkingen ik op een dag kreeg en dat waren er vaak een stuk of twaalf. Dit leidde ertoe dat ik tijdens de pauze liever in de klas bleef dan naar de kantine ging.”
“Ik voelde me enorm eenzaam en ik had het gevoel dat ik me anders moest voordoen in mijn vriendengroep. Ondanks dat ik mezelf als een braaf kind beschouwde kreeg ik geen complimenten, alleen negatieve feedback.”
Sophie fungeerde thuis vaak als zondebok; als haar zus iets verkeerd deed, kreeg zij de schuld. “Ik concludeerde dat het niet uitmaakte wat ik deed; ik deed altijd iets verkeerd.” Toen Sophies vader nog leefde werd ze fysiek mishandeld. “Ik begreep niet waarom, maar als linkshandige werd ik vastgebonden op een stoel en gedwongen om met rechts te schrijven. Na zijn overlijden begon ik mezelf te straffen wanneer ik te horen kreeg dat ik iets verkeerd deed. Ik ontwikkelde de overtuiging dat ik mezelf moest straffen om iets te kunnen leren. Toen ik dertien was begon ik aan zelfbeschadiging, iets wat ik nu nog steeds doe. Ik voel de drang om mezelf letterlijk fysiek te straffen als ik te horen krijg dat ik iets fout doe, omdat ik denk dat ik dit verdien.”
“Nee, het was gedwongen. Ik belandde in het ziekenhuis en moest aan een infuus. Mijn docent was erbij en toen de dokter mijn pols bekeek zagen ze duidelijke kraswonden door de zelfbeschadiging. Ik moest op dat moment naar de schoolpsycholoog. Helaas vroeg de docent niet om een wekelijkse terugkoppeling of hoe het met me ging, wat ik wel had gewild. Medescholieren en docenten merkten wel dat het niet goed met mij ging, omdat ik met grote pleisters op mijn armen rondliep. Niemand greep in om hulp te bieden, zelfs niet mijn beste vriendin.”
De schoolpsycholoog pakte de situatie ook verkeerd aan. “Ze zei dat ik me anders moest gaan gedragen en kleden om geaccepteerd te worden in de samenleving. Dus toen besloot ik om mezelf op te doffen met het geld dat ik had gespaard. Dit was het begin van mijn pogingen om me anders voor te doen. Nu ben ik zo ver dat mijn partner vaak schrikt van hoe anders ik me kan voordoen dan ik werkelijk ben. Soms weet ik niet meer wie ik ben, omdat ik voortdurend een masker opzet. Ik geloof dat de ware ik niet goed genoeg is.”
“Ik ben nu in behandeling omdat ik een tijdje geleden in een burn-out belandde en het slechter ging met mijn suïcidegedachten en zelfbeschadiging. Het ging een tijdje beter met me, ik dacht dat het masker dat ik opzette goed genoeg was voor de samenleving. Ik werd niet meer als een ‘loser’ gezien en dat leek goed te gaan, totdat ik een negatieve beoordeling op mijn werk kreeg terwijl ik juist het perfecte beeld probeerde te creëren. Daarna stortte mijn wereld in. Ik kreeg nachtmerries en mentaal ging ik onderuit waardoor ik niet meer kon werken. Mijn zelfbeeld is na dat gesprek volledig omgeklapt. Vanuit huis kregen we mee dat ‘gewoon’ hard werken loont. Maar nu realiseerde ik me dat het niet loont. Het brak het kompas dat bepaalde hoe ik me moest gedragen.”
“Mijn partner en ik zijn nu elf jaar samen. Hij weet alles over mij en over mijn zelfbeschadiging, maar het is moeilijk voor hem. Hij is vaak zo blij en heeft goede intenties. Zijn blijdschap maakt dat ik me soms slechter voel omdat ik niet hetzelfde ben. Hij zegt elke dag meerdere keren dat ik het mooiste meisje ben dat hij ooit heeft gezien. Het doet hem pijn dat ik dat niet geloof en niet voel. Hij weet niet wat hij kan doen zodat ik kan voelen dat ik mooi en goed genoeg ben, omdat ik ben opgevoed met het idee dat ik dat niet ben.”
“Ik heb veel discipline, maar dat is ook mijn ondergang. Ik probeer zoveel verschillende dingen om uit deze donkere tijd te komen, dat het aanvoelt als een grote verantwoordelijkheid. Voor mijn gevoel moet ik aan anderen bewijzen dat ik continue mijn best doe om uit mijn burn-out te komen. Ik streef naar bepaalde prestaties en voel dat ik bepaalde dingen moet doen, en wanneer ik dat niet doe is dat slecht. Het is lastig om te zeggen wat wel en niet werkt bij mij omdat het momenteel niet goed gaat. De emotionele steun die ik krijg van mijn partner zorgt er wel voor dat ik motivatie heb om te blijven leven.”
Sophie zit midden in een turbulent behandeltraject waardoor ze nu niet de hulp krijgt die ze nodig heeft. Tien jaar geleden ontving ze de diagnose ‘borderline persoonlijkheidsstoornis’. Tijdens groepstherapie met anderen die dezelfde diagnose hadden ontdekten de therapeuten dat ze vaak aparte vragen en perspectieven had, waardoor ze de diagnose autismespectrumstoornis kreeg. Ze zegt: “Ik stel vaak verkeerde vragen en maak aparte opmerkingen.”
In haar zoektocht naar begrip en begeleiding heeft ze, vanwege de diagnose voor autisme, life coaches ingehuurd om beter om te leren gaan met onduidelijkheden in sociale situaties. Recent is de diagnose echter weer ingetrokken. “Nu ben ik na tien jaar niet meer autistisch terwijl ik me daar altijd mee heb geïdentificeerd. Dat was mijn enige houvast. Ik denk nog steeds dat ik een vorm van autisme heb, het verklaart zoveel van waarom ik een heel ander perspectief heb. De specialisten waren zelf ook verward. Een specialist in autisme zei dat ik geen autisme heb, dus werd ik doorverwezen naar een andere afdeling. Nu word ik opnieuw naar de afdeling voor persoonlijkheidsstoornissen gestuurd. Het heen en weer gaan van diagnoses maakt me emotioneel zwakker en zorgt ervoor dat suïcidegedachten weer opkomen.”
“Ik wil dat de zwaarte die ik voel weggaat. Het is belangrijk voor me om me sociaal geaccepteerd te voelen door de mensen die ik belangrijk vind en in mijn werk. Ik wil de innerlijke bevestiging ervaren dat ik goed genoeg ben, maar ik kan die verbinding niet vinden. Ik vind het moeilijk om mezelf in de spiegel aan te kijken. Elke dag word ik geconfronteerd met nachtmerries die mijn gevoel van waardeloosheid versterken en me de gedachte geven dat ik zelfdoding verdien. Ik wil een uitweg vinden.”
“Het liefst zou ik willen zeggen: ‘je bent waardevol als persoon, gewoon om wie je bent. Je bent al waardevol, ook al voel je dat misschien niet. Waarom zou je aan voorwaarden moeten voldoen om hier op deze wereld te zijn? Jij bent goed genoeg voor mij’. Maar hoe kan ik dat tegen iemand anders zeggen als ik niet in mijn eigen waarde geloof? Ik spreek vaak positieve woorden over anderen uit, maar diep van binnen zou ik willen dat iemand dat ook tegen mij zegt. Nu moet ik zelf nog in die waarde geloven. Als ik het vaak genoeg tegen anderen zeg, hoop ik dat ik het op een dag ook zelf kan geloven.
Verder ga ik wekelijks trouw naar mijn psycholoog en neem consistent mijn antidepressiva om mijn welzijn te verbeteren. Ik volg hun adviezen en tips op in de hoop dat dit me zal helpen om me beter te voelen. Hoewel ik nog niet de juiste aanpak heb gevonden, blijf ik volhouden voor mijn partner en de mensen om me heen.”
Heb je behoefte aan meer informatie over mentale gezondheid? MIND Korrelatie biedt advies, ondersteuning en informatie aan mensen met (beginnende) psychische klachten en hun naasten. Heb of ken je iemand met suïcidale gedachtes? Stichting 113 Zelfmoordpreventie is de nationale organisatie voor preventie van suïcide. Bel gratis 0800-0113 of chat met hen.
Heb je hulp nodig of informatie over culturele adoptie? InterCountry Adoptee Voices kan je helpen.
Er is ook een handreiking voor nabestaanden als je iemand bent verloren aan zelfdoding. Help mee aan het onderzoek van 113 over zelfmoordpreventie.
Rui Jun Luong (1996), opgegroeid in Friesland, heeft veel te maken gehad met discriminatie en racisme. Als multidisciplinair designer, fotograaf, videograaf, maker van Guess Who: Asian Edition en oprichter van Asian Raisins zet ze zich in voor bewustwording van onrecht, racisme en discriminatie. Door de oprichting van deze platform hoopt ze te voorkomen dat anderen hetzelfde meemaken als zij.
Comments are closed